De vakbonden op nieuwe paden: als de collega een klant wordt
Doorbraak is zich aan het oriënteren op union en community organizing. Wat zijn de sterke kanten ervan, en wat de eventuele nadelen? Het Duitse tijdschrift Wildcat heeft in 2007 twee artikelen over vakbondsorganizing gepubliceerd. Wildcat is een tijdschrift in de traditie van autonome arbeidersstrijd die zeer kritisch staat ten opzichte van de gevestigde vakbondstraditie. De artikelen hebben zeker enkele belangrijke tekortkomingen, en de kritieken erin worden vanzelfsprekend niet door iedereen binnen Doorbraak (in dezelfde mate) gedeeld. Maar ze kunnen wel dienen als goede aanzet tot een diepgaande discussie over vakbondsorganizing. Daarom publiceert Doorbraak de Nederlandse vertalingen. Hieronder het eerste stuk.
Militant onderzoek, zelfinterviews, workers’ centers, campaigning en organizing: een deel van links is op dit moment zeer enthousiast over “ondogmatische” aanpakken, wanneer het gaat om verzet binnen de loonarbeid. Studiereizen naar de VS en bezoeken aan workers’ centers en organizingcampagnes wekken de indruk dat deze vakbondsinstrumenten vernieuwing brengen in het oubollige, door witten gedomineerde vakbondslandschap in Duitsland. Want jonge arbeidsmigranten, vrouwen en arbeiders in de dienstensector zijn de hoofddoelgroepen van de nieuwe aanpak. Ontstaat hier een geheel nieuwe, andere vakbond? Of anders gezegd: ontstaat er door de crisis van het instituut “vakbond” juist ruimte voor nieuwe vormen van organisatie? Helpt de vakbondsmachinerie bij het openen van nieuwe deuren, of laten linkse activisten zich gebruiken door die machine een nieuw, up-to-date kostuum aan te reiken?
De crisis van de grote industriële bonden kenmerkt zich door vier punten: de ledencijfers zijn al jaren aan het dalen, de machine slankt haar eigen personeelsbestand af, de structuren rond vertrouwenspersonen in bedrijven zijn meer of minder afgeschaft, en de organisaties die geclusterd zijn rond specifieke beroepen zijn in opkomst. Als gevolg daarvan hebben de bonden geen tanden meer en zijn ze niet in staat om bedrijfssluitingen, dalende lonen en langere arbeidstijden tegen te gaan – een vicieuze cirkel.
De crisis van de arbeidersbeweging kunnen we vooral aflezen aan één punt: de beweging vindt het moeilijk om het einde van de institutionele bemiddeling in het conflict tussen arbeid en kapitaal te herkennen en nieuwe, zelfbepaalde vormen van verzet op te bouwen. Ondanks een steeds groter wordende weerstand, blijven de vakbonden volharden in hun strategieën rond productielocaties en het inleveren van eisen.
Sommigen binnen links zien dit als een mogelijkheid om de bonden te “democratiseren”, en ze “ontmaskeren” consequent de leiders ervan. Anderen weten zich geen raad en gaan niet eens meer naar de plekken waar de strijd wordt gevoerd. Weer anderen zien een nieuwe openheid van de machinerie ten opzichte van de “sociale bewegingen”, en nemen deel aan deze nieuwe organizing experimenten, óf als vrijwillige acteurs in de vakbondscampagnes óf als betaalde werknemers. Hieronder gaat het om deze laatste groep.
Zwakte van de bonden – organizing als antwoord
De bonden definiëren hun rol op een nieuwe manier. Ze houden vast aan collectieve overeenkomsten – maar niet als iets dat afgedwongen wordt van de werkgevers, maar als een kader waarin de uiteenlopende belangen van ondernemers centraal worden “uitgebalanceerd”. Bot gezegd bieden de bonden zich aan de werkgevers aan als hulpmiddel om de verdere versplintering van productiestructuren met zo min mogelijk frictie af te handelen. Daartoe blijven weliswaar conflicten nodig. Die worden echter niet meer op bedrijfsniveau uitgevochten, maar in toenemende mate op politiek niveau. Dat betekent dat strijd wordt gesimuleerd, om via mobilisatie politieke beslissingen te kunnen beïnvloeden. Voorbeelden uit het jonge verleden zijn bijvoorbeeld de ‘stakingen’ van medewerkers van verzekeraars, die van te voren met de verzekeringsbazen waren afgestemd, en de opnieuw gezamenlijk met bedrijven afgesproken ‘stakingen’ van Duitse havenarbeiders tegen de EU-dienstenrichtlijn.
Waar conflicten “echt” worden uitgevochten, wordt slechts gemobiliseerd voor een beperking van de verslechteringen. Dat is min of meer van toepassing op al het werk van de vakbonden. In het voorjaar van 2006, tijdens de staking tegen de verlenging van de arbeidstijden, stond de machinerie van de dienstenbond Ver.di vrij open voor nieuwe vormen van arbeidersstrijd – maar de inhoud van de strijd stond niet ter discussie. De frustratie van de arbeiders was dan ook groot, omdat zij bewust gemobiliseerd werden om te strijden voor een verslechtering van hun eigen situatie.
Wat betekenen organizing en campaigning?
Organizing en campaigning vormen al langere tijd belangrijke onderdelen van de vakbondsactiviteiten in de VS. Deze termen beschrijven twee verschillende strategieën die vaak met elkaar worden gecombineerd. Campaigning is het uitvoeren van centraal geplande campagnes of acties, bijvoorbeeld tegen specifieke bedrijven, met als doel bepaalde eisen te bereiken. Dit soort campagnes zijn vooral gericht op het publiek. Men probeert druk op te bouwen op plekken waar op bedrijfsniveau (schijnbaar) niets te bereiken is. Ver.di beschrijft het zo:
“In de klassieke arbeidersstrijd vinden bijna alle activiteiten – stakingen, stiptheidsacties, bezwarenprocedures, enzovoorts – plaats in het kader van de relatie tussen arbeiders en werkgevers. Dit is echter maar een van de diverse belangrijke zakelijke relaties voor de ondernemer. Net zo belangrijk voor hem zijn zijn relaties met financiële instellingen, regeringen en overheden, leveranciers, concurrenten, moeder-/dochter- en zusterbedrijven, maatschappelijk middenveld etc. Deze relaties bieden arbeiders en vakbonden actiemogelijkheden die juist voor multinationale bedrijven effectief kunnen zijn.”
Voorbeelden zijn boycots en imagebeschadiging, waarvoor bondgenoten gewonnen moeten zouden worden. Bijvoorbeeld door brieven te sturen naar klanten van bedrijven om aandacht te creëren voor bepaalde praktijken van het bedrijf (bv. anti-sweatshopcampagnes). Of dat andere organisaties uit het maatschappelijk middenveld vanuit hun perspectief een bijdrage leveren, bijvoorbeeld wanneer Greenpeace deelneemt aan de Lidl-campagne van de vakbonden door onderzoeken te publiceren over de besmetting van Lidl-producten met schadelijke stoffen.
Voorbeelden van vakbondscampagnes in Duitsland zijn de lopende Lidl-campagne (sinds 2005), de McDonalds-campagne voor de invoering van bedrijfsraden (2004), de Citibank-campagne tegen het outsourcen van hun callcenters (1998-2001) en de Schlecker-campagne tegen CAO-schendingen en intimidatie van werknemers.
Organizing beschrijft het actieve werven van vakbondsleden door professioneel geschoolde wervers. Omdat juist de dienstensector vaak gekenmerkt wordt door veel kleine bedrijfjes en een grote ruimtelijke spreiding, gaan organizers óf direct naar de diverse werkplekken (de bouwbond IG Bau gaat bijvoorbeeld naar bouwputten en Ver.di naar veiligheidspersoneel in de stadscentra) óf naar de respectievelijke gemeenschappen (de film “Bread and Roses” van Ken Loach laat deze vorm van organizing onder de schoonmakers van Los Angeles zien). Doel is dan om mensen te overtuigen van de voordelen van het organiseren binnen vakbonden, bijeenkomsten te organiseren of sociale processen te sturen richting de oprichting van vertegenwoordigende structuren. Met dat laatste wordt bedoeld dat naar personen wordt gezocht die een soort “natuurlijke” autoriteit genieten bij hun collega’s. Die worden dan expliciet ondersteund zodat zij als “vermenigvuldigingsfactoren” kunnen functioneren, en hun zelfopgebouwde vakbondsstructuren kunnen gaan dragen.
Meestal worden organizing en campaigning met elkaar gecombineerd: de theorie schrijft voor dat de vakbond eerst onderzoekt welke branches of gebieden belangrijk zijn, waar mogelijkheden liggen, enzovoorts. De centraal geplande campagne wordt vervolgens aangevuld met de inzet van de organizers. Die dragen de doelen van de campagne op locatie uit, en vullen ze eventueel aan met de reële problemen waar de arbeiders tegenaan lopen.
Zodoende gaat het voornamelijk om een professionalisering van het werk van de vakbonden. Niet alleen op administratief niveau, zoals bij “de oude vakbonden”, maar ook op de werkvloer. Vroeger hadden vertrouwenspersonen bij sommige grote bedrijven ook al privileges, en inzet voor de vakbond creëerde ook de mogelijkheden voor een carrière binnen de bondsmachinerie. Maar de machtspositie van Duitse vakbonden berustte toch vooral op de activiteiten van een “idealistische” onderbouw.
In plaats van een democratisering leidt het concept van organizing eerder tot een verdere centralisering van de besluitvorming. Voordat conflicten daadwerkelijk kunnen worden uitgedragen, beoordeelt de vakbond de kans op succes. Organizing en campaigning werken niet toe naar een forcering van conflicten op de werkvloer, maar halen hun kracht uit lobbyactiviteiten en media-enscenering.
Ook Ver.di heeft voor haar campaigning-modelproject in de Hamburgse veiligheidssector gekozen voor een groep die aan de onderkant werkt, namelijk het private bewakings- en veiligheidspersoneel in het centrum: nachtbewakers, uitsmijters, objectbeveiligers… allemaal mensen die zeer verspreid werken, wiens werk voor geen andere productieketen van direct belang is, maar die klaar staan voor een eventueel geval van nood. Gelukkig voelen ze zich zwak, en om deze zwakte heen kan makkelijk een campagne van medelijden rond “hongerlonen” en “respect” gesponnen worden. Hun publieke imago is ook niet dubieus, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval zou kunnen zijn bij private “beveiligings”-troepen in het openbaar vervoer. Lobbying betekent dat beslissers met invloed, zoals klantbedrijven of tenminste hun personeelsraden, bewust in de campagne worden meegenomen.
Een van de belangrijkste punten bij organizingcampagnes is het feit dat ze de realiteit van de werkvloer alleen vanuit het perspectief en het belang van de vakbonden zien. Dit lijkt een paradox, gezien de nadruk op concepten als “netwerken”, “levensrealiteiten”, enzovoorts. Maar in werkelijkheid dienen de banden met “de samenleving” er slechts toe om de eigen organisatorische verantwoordelijkheid op het gebied van de “arbeid” te versterken – als personeelsraad of als CAO-partij. Van het begin af aan worden vraagstukken rond de hiërarchie op de werkvloer of in de samenleving als geheel, uit de weg gegaan. Die problemen worden eerder versterkt: bijvoorbeeld wanneer “sociale hiërarchieën” worden gebruikt bij de werving. Of door het idee dat de bestaande hiërarchieën voor de eigen doelen gebruikt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld bij het tot centraal aanspreekpunt maken van de filiaalmanagers bij de Lidl-campagne, of wanneer politici en priesters als een soort “peetvaders” worden benaderd.
Situaties waarin zelforganisatie en organizing bij elkaar komen, laten de tegenstrijdigheden zien. Een voorbeeld is de beweging van vrachtwagenchauffeurs in de haven van Los Angeles. De vakbondsorganizers krijgen daar geen voet tussen de deur. De uiteenlopende tactieken laten zien hoezeer de twee organisatievormen van elkaar verschillen. Terwijl de “zichzelf” organiserende chauffeurs tactieken ontwikkelen om door korte gerichte stakingen bedrijven en bazen onder druk te zetten, bouwt de campagne van de Teamster-organizers alleen op de samenwerking met “fatsoenlijke” ondernemingen, dat wil zeggen bedrijven die bereid zijn om met hen CAO’s af te sluiten. Strijd die niet in de vakbondsstructuren is ingebed, verzwakt de onderhandelingspositie van de vakbond, want wanneer die niet meer voor rust kan zorgen, wordt hij immers onbruikbaar voor de ondernemer. De daaruitvolgende woede over, en strijd tegen elke vorm van zelforganisatie, doet vraagtekens plaatsen bij de optimistische kijk op organizing als instrument voor de uitbreiding van sociale conflicten. Een artikel uit de krant The Nation begint met een soortgelijk voorbeeld van een autoleverancier in Chicago met de naam Silver Capital. En het economische tijdschrift Forbes constateert: “Ook al gaan de vakbonden aan de slag met strijdbare organizingcampagnes, het doel van de “Change-to-win” coalitie lijkt de uitbouw te zijn van de samenwerkingsverbanden met het management.”
Maar de arbeiders willen het toch zo…
Een steeds terugkerend motief bij de presentatie van organizingprojecten is de zelfomschrijving van de activisten als “onbeschreven blad”, waarop de arbeiders hun wensen kwijt kunnen. Interviews met arbeiders waarin de conflictpunten op de werkvloer achterhaald moeten worden – dat klinkt inderdaad veelbelovend. Jammer dan dat de resultaten alleen lijken te bevestigen wat de Ver.di-leiding van te voren al dacht. Er bestaan kennelijk geen andere doelen dan minimumlonen, en arbeidstijden onder de 300 uur per maand. En geen andere organisatievormen dan bedrijfsgebonden vertegenwoordigingsstructuren a la Ver.di, en geen andere vormen van strijd dan het openlijke bidden om “respect”.
Aan de kant van de linkse activisten die zich laten gebruiken door de vakbonden, wordt kennelijk onderschat dat je noch als wetenschapper, noch als activist, noch als collega ooit een neutrale “wensen- en bezwarenbus” kan zijn. Wanneer je als vertegenwoordiger van de vakbond op de mensen afstapt, zal je, alle goede bedoelingen ten spijt, steeds te horen krijgen wat een vakbond volgens de mensen voor hen kan doen. Dat wil zeggen: ook hier zal het niet lukken om in opdracht van een instituut en voor geld iets te doen, en het vervolgens met eigen ideeën invulling te geven. Van buiten kunnen de lacunes niet worden gevuld, maar voor de overwinning van de oude vakbondsstructuren en een thematisering van “de hele breedte van het precaire leven” kunnen activisten zich beter richten op de reële conflicten van de arbeiders – en die zijn er niet alleen met de baas, maar ook met de eigen vertegenwoordigers.
Het Duitse origineel “Gewerkschaften auf neuen Wegen: Wenn der Kollege zum Kunden wird” heeft ook een notenapparaat.
(vertaling: Gregor Eglitz)